Van Verlichting naar Verduistering: oorzaken
Woensdag 22 april 2015
Een gastbijdrage van Dick Thoenes. Dick Thoenes is emeritus hoogleraar chemische procestechnologie aan de Technische Universiteit Eindhoven.
In mijn vorige bijdragen (zie hier, hier en hier) heb ik mede aan de hand van een aantal voorbeelden aangetoond dat wij de laatste tientallen jaren vele verworvenheden van de Verlichting hebben verloren. Hoe komt dat?
Ik ben zeker niet de eerste die zich zorgen maakt op dit gebied. De beroemde wetenschapper Carl Sagan, die veel heeft gedaan aan popularisering van de wetenschap, schreef in 1995:
There’s another reason I think popularizing science is important, why I try to do it. It’s a foreboding I have—maybe ill-placed—of an America in my children’s generation, or my grandchildren’s generation, when all the manufacturing industries have slipped away to other countries; when we’re a service and information-processing economy; when awesome technological powers are in the hands of a very few, and no one representing the public interest even grasps the issues; when the people (by “the people” I mean the broad population in a democracy) have lost the ability to set their own agendas, or even to knowledgeably question those who do set the agendas; when there is no practice in questioning those in authority; when, clutching our crystals and religiously consulting our horoscopes, our critical faculties in steep decline, unable to distinguish between what’s true and what feels good, we slide, almost without noticing, into superstition and darkness.
We have a civilization based on science and technology, and we’ve cleverly arranged things so that almost nobody understands science and technology. That is as clear a prescription for disaster as you can imagine. While we might get away with this combustible mixture of ignorance and power for a while, sooner or later it’s going to blow up in our faces. The powers of modern technology are so formidable that it’s insufficient just to say, “Well, those in charge, I’m sure, are doing a good job.” This is a democracy, and for us to make sure that the powers of science and technology are used properly and prudently, we ourselves must understand science and technology. We must be involved in the decision-making process.
Ik herken hierin veel van mijn eigen zorgen.
Een belangrijke verandering die samen gaat met deze ontwikkelingen is het volgende: In vroeger tijden werd veel waarde gehecht aan vakmanschap, zowel ambachtelijk als wetenschappelijk. Mensen deden hun uiterste best om hierin een hoog niveau te bereiken. Dat is nu in het algemeen veel minder het geval. Het blijkt dat veel mensen het ver schoppen ook zonder diepgaande kennis of deskundigheid, zo lang ze maar goed kunnen praten en een overtuigende indruk kunnen maken. Dit geldt zowel voor managers als voor politici.
Bij nadere beschouwing blijkt hier het zogenaamde Dunning–Kruger–effect van toepassing te zijn. Dit effect is een begrip uit de toegepaste psychologie en duidt op het merkwaardige verschijnsel dat het zelfvertrouwen van een mens dikwijls omgekeerd evenredig is met zijn werkelijke capaciteiten. Hierover is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan. Minder capabele personen hebben nogal eens de neiging hun eigen capaciteiten te overschatten en de werkelijke deskundigheid van vakmensen te bagatelliseren. Echte capabele deskundigen hebben vaak juist de neiging hun eigen kennis te relativeren. Voeg daarbij het feit dat het algemene publiek meer onder de indruk is van zelfvertrouwen van een persoon dan van zijn feitelijke capaciteiten en je hebt het recept voor middelmatigheid aan de top.
Zo zien wij dat topmanagers vaak de betekenis onderschatten van werkelijk vakmanschap en denken dat ze met administratieve procedures (maar zonder visie) grote afdelingen of zelfs hele bedrijven kunnen besturen. Vaak met rampzalige gevolgen. Dit is naar mijn mening de achtergrond van de afbraak van onze industrie sinds de jaren ’90.
Vroeger werden grote ondernemingen bestuurd door raden van bestuur, waarin directeuren zitting hadden met verschillende deskundigheden. Deze bestuursvorm is naar Amerikaans voorbeeld vervangen door CEO’s (‘Chief Executive Officers’), lieden van het type topmanager die door de commissarissen als alleenheersers worden aangesteld en die vaak weinig verstand hebben van de technologie waarop de onderneming is gebaseerd. Zij hebben in het algemeen voornamelijk oog voor de korte termijn, waarbij vooral wordt gekeken naar de beurswaarde van de aandelen, in plaats van naar de intrinsieke waarde van de onderneming en de gezamenlijke deskundigheid van het personeel. Een langetermijnvisie lijken zij niet nodig te vinden. Het investeren in technologische kennis waarmee men de concurrentie vóór kan blijven is immers uit de mode. Alweer een gevolg van de verduistering.
We zien dit ook bij politici, vooral bij ministers. In de ogen van deskundigen lijken zij vaak nergens veel verstand van te hebben, zij zijn blijkbaar op hun posten terechtgekomen door hun zelfverzekerdheid, hun spreektalenten en hun politieke status. Zij verkondigen met grote stelligheid soms volkomen onverantwoorde standpunten betreffende wetenschap en technologie. Dit gebeurt met name op de gebieden van landbouwtechnologie, milieuzorg, industrie, energievoorziening en klimaatproblematiek.
Regelmatig worden op deze gebieden door de politici beslissingen genomen die negatieve gevolgen hebben voor de samenleving. En dit gebeurt omdat adviezen van mensen die er verstand van hebben niet worden ingewonnen of niet serieus worden genomen. Ministers, evenals topmanagers uit het bedrijfsleven, zijn vooral gebiologeerd door macht, waardoor ze de realiteit van de samenleving nogal eens uit het oog verliezen. Dit lijkt mij ook een van de belangrijkste aspecten van de verduistering.
Het gaat veel moderne mensen niet in de eerste plaats om feiten, maar om meningen en standpunten. Die moeten mooi klinken maar hoeven niet op feiten gebaseerd te zijn. Er wordt zelfs beweerd dat feiten ook maar opinies zijn! En dat opinies ook feiten zijn! En het onderwijs op onze scholen is steeds minder gericht op het leren van kennis en logisch denken en meer op het leren praten. Waar leren onze kinderen nog kritisch denken? Het is trouwens wel amusant dat de betekenis van het woord kritisch in de loop van de tijd is veranderd. Vroeger betekende kritisch zijn dat je ideeën van anderen (en van jezelf) toetste op hun waarheidsgehalte. Tegenwoordig betekent het meestal dat je ergens (of overal) tegen bent.
Voorbeelden van de anti-wetenschaps- en anti-technologie-mentaliteit zien wij vooral bij de milieubewegingen, met als ergste voorbeeld Greenpeace. Ik vind dat Greenpeace veel onwaarheden verkondigt, mensen opjut en geld uit hun zakken praat. Dat doet alsof het voor de samenleving werkt, maar is in de eerste plaats uit op geld en macht. Het wordt door de burgers betaald maar door niemand gecontroleerd.
Een ander berucht voorbeeld is de persoon Al Gore die met leugens en bangmakerij veel geld verdient. Uit een onderzoek in de USA bleek dat 70% van de kinderen daar voortdurend angstig is en vreest dat zij in de toekomst door ‘global warming’ om het leven zal komen. Dat is natuurlijk onzin, maar het idee is afkomstig van Al Gore. En deze profeet van de verduistering wordt door velen geprezen.
Deze alarmistische milieu/klimaatpropaganda heeft in de westelijke wereld enorm veel kwaad gedaan. En dan doel ik niet alleen op de materiële schade (die is uit te drukken in miljarden per jaar), maar ook op de morele en sociale schade.
Daarnaast is er nog een beweging te herkennen die niet negatief is ingesteld, maar die juist pleit voor allerlei utopieën. Die kunnen echter in veel gevallen evenmin de toets van de wetenschappelijke kritiek doorstaan. Ik denk hierbij aan de ‘duurzaamheidspredikers’, goedwillende lieden die pleiten voor zogenaamde duurzaamheid. Vroeger werd dit woord gebruikt voor dingen die lang mee gaan. Sinds de jaren ’80 wordt het gebruikt als vertaling van het Engelse begrip ‘sustainability’, dat eigenlijk betekent dat een situatie in dezelfde toestand kan worden gehouden. Dit begrip, indertijd voorgesteld door de Noorse politica Gro Harlem Brundtland, heeft betrekking op de hele wereld en niet op delen daarvan. Een duurzame wereld is een wereld waarin de bevrediging van huidige behoeften van de mensheid die van onze nakomelingen niet in gevaar brengt. Een idealistisch idee, dat overigens strijdig is met de tweede hoofdwet van de thermodynamica (voor een gesloten systeem) en waarvan de verwezenlijking veel energie zal kosten. Maar niettemin een idee dat we als richtlijn kunnen gebruiken voor een toekomstige wereld. We kunnen duurzaamheid nooit bereiken, maar wel nastreven.
De moderne duurzaamheidspredikers volgen evenwel een andere gedachtegang. Wanneer bijvoorbeeld een proces minder fossiele brandstof gebruikt, of bijvoorbeeld loopt op wind- of zonne-energie, dan wordt dit duurzaam genoemd, ook als men geen rekening houdt met de vraag of het de duurzaamheid van de wereld bevordert. Bij nadere beschouwing blijkt dat dit dikwijls niet het geval is.
Er bestaan trouwens geen duurzame dingen, zoals processen, fabrieken, huizen, steden, producten, reizen etc., al is het tegenwoordig wel gebruikelijk om daarover te praten. Het lijkt misschien of bepaalde processen (zoals windenergie) duurzaam zijn, maar men moet wel bedenken dat processen die nooit economisch rendabel kunnen zijn, ook niet kunnen bijdragen aan werkelijke duurzaamheid. Als ze meer geld kosten (in de vorm van afschrijvingen, rente en onderhoud) dan ze ooit kunnen opbrengen, zoals het geval is bij windmolens, dan verlagen zij de duurzaamheid van de wereld (hiervoor wordt ook het begrip ‘energy return on investment’ EROI gebruikt).
Windmolens dragen niet bij aan de duurzaamheid van de wereld, integendeel. Het bouwen van windmolens op grote schaal is verwerpelijk, omdat schaarse middelen voor betere doelen kunnen en moeten worden ingezet (bijvoorbeeld voor drinkwatervoorziening in ontwikkelingslanden). Omdat er zoveel geld in gaat, zijn windmolens feitelijk een ramp voor de samenleving. Het pleidooi voor windenergie is dan ook een ernstig voorbeeld van verduistering. Hetzelfde geldt op het ogenblik voor zonne-energie, met dit verschil dat hier nog ruimte is voor belangrijke innovaties, waardoor deze vorm van energieopwekking wellicht ooit economisch interessant kan worden, althans voor echt zonnige landen (dus nooit voor Nederland). Windmolens zijn daarentegen vrijwel helemaal uitontwikkeld, daar is dus nauwelijks nog ruimte voor belangrijke verbeteringen.
Ik zag onlangs nog een verontrustend voorbeeld op de site van “The Optimist” dat ik even kort wil noemen. Een Amerikaanse universitaire onderzoekgroep beweert dat zij het energieprobleem heeft opgelost. Je kunt met fotovoltaïsche zonnecellen elektrische energie opwekken en daarmee water elektrolyseren. De waterstof kan je chemisch combineren met koolmonoxide of kooldioxide tot koolwaterstoffen. Zo maak je benzine op basis van zonne-energie, plus steenkool of aardgas die nodig is om de kooloxides te maken. Dit lijkt leuk voor ondeskundigen, maar het is in feite volkomen onpraktisch. Het is allemaal reeds ontdekt in het begin van de vorige eeuw, maar nooit toegepast, omdat het altijd veel te duur zal zijn.
Een ander dwaas voorbeeld is de propaganda voor elektrische auto’s. Die hebben inderdaad één belangrijk voordeel, namelijk dat ze in de stad geen luchtvervuiling veroorzaken. Maar ze worden aangeprezen omdat ze ‘geen fossiele brandstoffen zouden gebruiken’. Dat doen ze echter wel, maar op een andere plaats: in de elektrische centrales. Het totale rendement is bovendien lager dan van een moderne auto die op benzine loopt. Niettemin worden er op kosten van de belastingbetaler overal laadpalen neergezet. De gemeentes vinden deze auto’s duurzaam en dat mag wat kosten. Ook krijgen eigenaren van zulke auto’s aanzienlijke belastingreductie, wat betekent dat de samenleving bijdraagt aan de kosten. Elektrische auto’s kunnen alleen economisch (en dus levensvatbaar) zijn bij grootschalige toepassing van kernenergie. Dan heb je inderdaad geen olie meer nodig. Het opwekken van stroom met zonne- of windenergie kan daarentegen nooit op voldoende grote schaal worden uitgevoerd.
Een bekende organisatie op dit gebied is ‘Urgenda’, die allerlei onrealistische ideeën verkondigt met het predicaat “duurzaam”. Deze ideeën zijn in het algemeen niet gebaseerd op wetenschap. In hun ‘Visierapport 2030’ staat dat Nederland over 15 jaar volledig duurzaam kan zijn en dat dit 150.000 banen zal creëren. En dat het goedkoper zal zijn dan de huidige situatie.
Ook deze gedachten zijn gebaseerd op een onjuist gebruik van het begrip duurzaamheid. Een klein detail dat Urgenda wellicht over het hoofd zag, is dat die 150.000 banen wel meer dan vijf miljard euro per jaar zullen kosten. Dat geld moet wel ergens vandaan komen. Maar ja, we hebben immers altijd de belastingbetalers, nietwaar?
Ik zie de duurzaamheidspredikers eigenlijk als even erg als de milieu/klimaatalarmisten. Hun ideeën lijken goed bedoeld, maar ze zijn het niet, want ze zullen de samenleving op den duur netto alleen maar geld kosten. Ik vind dat we beide bewegingen tot de verduistering moeten rekenen.
Dit artikel verscheen ook op DDS