Mosselbanken

Mosselbanken

Op 7 mei 2011 brachten de media opzienbarend nieuws. Mosselbanken aangelegd!. Een merkwaardig bericht. Want een mosselbank is een natuurlijk fenomeen zoals een hoogveen of een gletsjer en zoiets kun je niet aanleggen. Nadere bestudering van dit “grootschalige ecologische project” brengt aan het licht dat er helemaal geen mosselbanken zijn aangelegd. Op 36 plaatsen in de oostelijke Waddenzee is een kuub mosselen gestort en over 20 m2 uitgespreid. Een laagje losse mosselen van circa. 5 cm dik, dat zelfs niet lijkt op een mosselbank.

Door dr. Dolf Boddeke

Mosselbanken komen in en beneden de getijzone voor maar in dit geval gaat het om mosselbanken in de getijzone. Dit zijn (of beter gezegd waren) massieve plaatvormige clusters van mosselen, pakweg een halve meter hoog en wisselend van oppervlak. (figuur 1) In 1954 had de grootste mosselbank in de Waddenzee een oppervlak van 300 ha ! Het uitgestrekte areaal van vele duizenden hectaren mosselbanken in de getijzone in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, werd weggevaagd in de strenge winter 1962-1963, door een combinatie van massale ijsvorming en getijbeweging. De bevroren mosselbanken werden bij hoogwater van de plaat getild. Herstel vond na 1963 niet of nauwelijks plaats. Zeer opmerkelijk, want na 1962 begonnen de mosselen, vooral in de westelijke Waddenzee, zich geweldig uit te breiden, als gevolg van de vanaf dat jaar stijgende afvoer van fosfaat naar de kustzone. De commerciële produktie van mosselen nam van 1962 tot 1980-1985 toe met een factor 3-4. De natuurlijke productie steeg nog veel meer maar de markt kon nog meer mosselen niet opnemen. Door de massale zaadval in die jaren ontwikkelden zich overal in de Waddenzee mosselbanken beneden de getijzone.

Waarom trad onder deze ogenschijnlijk gunstige omstandigheden dan geen of nauwelijks herstel op van mosselbanken in de getijzone ? Omdat in die periode grote aantallen scholeksters gedurende laagwater op de mosselen in de getijzone afkwamen. Scholeksters zijn dol op mosselen en wrikken de schelpen handig open met hun snavel. Verwijderen scholeksters de volgroeide mosselen dan valt het broed dat tussen de wirwar van byssus draden veilig was, ten prooi aan de strandkrabben. De vorming van een mosselbank wordt zo in de kiem gesmoord. Waarom, zult u zich afvragen gebeurde dat niet vóór 1962 ? Omdat er toen heel weinig scholeksters waren. Landelijke tellingen van scholeksters zoals uitgevoerd door SOVON bestonden toen nog niet. Een gedetailleerde indicatie echter, geeft Jac P. Thijsse in het Vogeljaar (1942): Zoodra februari in ‘t land is kunt ge op sommige plaatsen langs de Zuiderzee, de Wadden of in ‘t gebied der Zuid-hollandsche en Zeeuwse Stroomen wel duizenden scholeksters bijeen zien. Wel duizenden ? De SOVON atlas van 1987 vermeldt: Met van november tot en met januari, 150.000-200.000 scholeksters in de Waddenzee en gemiddeld 100.000 in de Delta, vormt Nederland een belangrijk overwinteringsgebied voor de soort.

Mosselbanken2a

De scholekster is het in Nederland lang voor de wind gegaan. Naast eidereend en kanoetstrandloper heeft geen andere vogelsoort zozeer van de eutrofiëring geprofiteerd als de scholekster. In 1966-1984, na een periode van snelle toename, kwamen in de Nederlandse Waddenzee over het jaar gemiddeld 145.000 scholeksters voor die naar schatting 40.000 ton mosselen en kokkels per jaar consumeerden. Het is redelijk om te veronderstellen dat de consumptie door scholeksters van tienduizenden tonnen mosselen uit de getijzone per jaar, en de daardoor ontstane vrije doorgang naar het broed voor de strandkrabben, de vorming van mosselbanken in die periode effectief verhinderde. Al kwamen de scholeksters toen wel aan hun trek.

Dat is nu geheel anders. Natuurbehoud (het blad van Natuurmonumenten) schreef in 2009 over de Waddenzee: Waar eens duizenden vogels druk om elkaar heendraafden op zoek naar voedsel, zie je nu nog een handjevol. Met name de aantallen scholeksters, eidereenden en kanoetstrandlopers zijn sterk afgenomen. Zij komen simpelweg om van de honger. De nog resterende scholeksters zullen de storting van mosselen in de getijzone blij begroeten als voedselhulp in barre tijden.

U zult zich wellicht afvragen, waarom de gestorte mosselen dan niet worden beschermd tegen scholeksters en strandkrabben door kooien over de mosselplots te bouwen ? Dat zou inderdaad voor de hand hebben gelegen. Het verband tussen scholeksters en mosselbanken is in 2000 door mij beschreven in Bionieuws (vakblad voor biologen), in een artikel Mosselbanken komen niet terug Dit als commentaar op de goede voornemens van de toenmalige landbouwstaatssecretaris Geke Faber die extra ging inzetten op terugkrijgen van 2000-4000 ha van dit voor de Waddenzee kenmerkende biotoop. En ik schreef in 2009 (in Visserijnieuws) een artikel: Mosselbanken komen (weer) niet terug toen de toenmalige milieuminister Jacqueline Cramer 8.5 miljoen euro bestemde voor herstel en duurzaam beheer van mosselbanken in de Waddenzee. Als men het desondanks toch gaat proberen, waarom dan niet alle voorzorgen genomen en alle kennis benut, om het project te doen slagen? .

Het hier achterliggende probleem is de filosofische visie van mileugroeperingen op het zeemilieu waarin de visserij wordt gezien als de bron van alle kwaad. Dit leidt (op zijn zachtst uitgedrukt) tot zonderlinge beweringen, De mosselbanken die in 1963 door ijsgang verdwenen, zouden eerst in de negentiger jaren zijn opgevist ! De enorme invloed op het ecosysteem van de Waddenzee van de stijgende eutrofiëring in de periode 1962-1982 en de snelle afname daarna, wordt genegeerd of ontkend, terwijl het verband tussen de afvoer van opgelost fosfaat van de Rijn en de commerciële aanvoer van mosselen uit de westelijke Waddenzee toch “niet onaardig” is (figuur 2). Zelfs als de visserij nooit een exemplaar van de betreffende soort heeft gevangen, wordt de schuld bij de visserij gelegd als die soort achteruitgaat ! .Dit is bijvoorbeeld het geval met het nonnetje, een klein schelpdier dat zeer profiteerde van de eutrofiëring, maar in de Waddenzee nu weer sterk is achteruitgegaan. Met catastrofale gevolgen voor de kanoetstrandloper, een gespecialiseerde consument van kleine schelpdieren. Dergelijke opvattingen, ver van de realiteit, zijn niet beperkt tot milieufanaten. Mariene ecologie wordt vandaag de dag vanuit deze filosofische visie bedreven en niet meer op basis van feiten en logica zoals het in de wetenschap behoort. Expliciet erkennen dat niet de visserij maar predatie door scholeksters en strandkrabben de meest plausibele oorzaak is voor het uitblijven van herstel van de mosselbanken in de getijzone, is strijdig met de ideologie en dus onaanvaardbaar in deze kringen.

Mosselbanken3

Nu zijn het niet alleen de scholeksters en strandkrabben die het welslagen van dit kostare project bedreigen. Er is ook sprake van een onthutsend gebrek aan biologische kennis bij de betrokken personen en instituten. De gestorte mosselen komen namelijk uit het sublitoraal direct ten westen van de Afsluitdijk. Hier valt nog wat mosselzaad omdat door de Afsluitdijksluizen met het zoete water nog wat nutriënten naar buiten komen (figuur 3). Mosselen levend beneden de getijzone hebben een veel dunnere schelp dan mosselen in de getijzone die bij laagwater aan de koperen ploert worden blootgesteld. Zonnehitte en uitdroging zijn algemene problemen voor dieren die moeilijk of niet kunnen vluchten. Zeepokken in de Rode Zee hebben zeer dikke huisjes met een gelaagde structuur die een uitermate goede warmteisolatie geeft. Landslakken in de Sonora woestijn sluiten hun schelp niet af met een vliezig dekseltje zoals hier, maar met een massieve “deur” van kalksteen. En een dikke schelp heeft een mossel in de getijzone hard nodig om de zomerse hitte te kunnen overleven!

De belangrijkste vraag bij dit mosselbankenproject is bovendien of de ecologisch ontstellend verarmde Waddenzee nog wel een geschikt milieu is voor mosselen. Mosselen zijn wereldwijd kensoorten voor voedselrijk kustwater. In voedselarme kustwateren overheersen oesters van het geslacht Crassostrea. Deze zijn aan het leven in voedselarm water aangepast door een uitzonderlijk goede filtercapaciteit, in het bijzonder voor minuscule voedseldeeltjes, superieur aan die van de mossel en onze inlandse platte oester. De Japanse oester Crassostrea gigas komt al sinds 1935 in de Duitse Waddenzee voor maar is pas in de afgelopen 20 jaar aan een angstaanjagende opmars in de Nederlandse kustzone begonnen, niet alleen in het Nederlandse deel van de Waddenzee maar ook in de Oosterschelde.

In 1953 liep ik al op mosselbanken in de Waddenzee en zou dat natuurlijk graag weer doen. Maar ik ben bang dat het er ook nu weer niet van zal komen.

1.

Uiteraard weer een gedegen stuk onderzoekswerk van Boddeke.

2.

Opnieuw de spijker op zijn kop van Dolf Boddeke.  Toen er nog mechanisch op kokkels mocht worden gevist in de Waddenzee, kregen de kokkelvissers de schuld van de echteruitgang van het scholeksterbestand. In de Oosterschelde is de voedselreserveringsdrempel voor scholeksters zo hoog dat er niet meer gevist kan worden. Ondertussen neemt het bestand aan kokkels af. Oude kokkels sterven af en de schelpen blijven liggen en dienen als substraat voor oesterlarven. De plaats van kokkels wordt ingenomen door een invasieve exoot die op de platen niet commercieel mag worden bevist, namelijk de Japanse oester. Het negatief effect van het sluiten van gebieden voor de kokkelvisserij op het kokkelbestand aan daarmee op het voedselaanbod voor scholeksters is kennelijk een verboden onderwerp voor onderzoek.