Boomkorvisserij

Er is geen bewijs voor de verwoesting van de zeebodem door de boomkorvisserij

Politici en actievoerders lijken het er over eens: de visserij is een ramp voor de natuur en dan met name de zogeheten boomkorvisserij. Die verwoest de bodem en zaait dood en verderf en moet daarom aan banden worden gelegd, of beter ‘verduurzaamd’. Maar volgens bioloog dr Dolf Boddeke is de permanente hetze tegen de Nederlandse visserij en de roep om voor de visserij gesloten gebieden  op geen enkel wetenschappelijk of statistisch gegeven gebaseerd. Het is pure stemmingmakerij, inclusief de keiensmijterij van Greenpeace.

Door Dr. Dolf Boddeke, voormalig Hoofd van de Afdeling Biologisch Onderzoek van het RIVO

De boomkor wordt al meer dan een eeuw voor de visserij op garnalen gebruikt. De grondpees van het net is bij visserij op garnalen voorzien van houten of kunstof klossen die de pees van de grond houden Als reactie op dreigend gevaar (in dit geval een naderend net) springen garnalen omhoog van de bodem en worden dan gevangen. De klossen dienen om de bijvangst van platvis (die aan de bodem blijft) en bodemorganismen te voorkomen. Garnalen worden op zee gekookt en het produkt dient zo schoon mogelijk te zijn. Om de desondanks meegevangen kleine platvis en bodemorganismen te sparen, zijn in de jaren zeventig van de vorige eeuw spoelsorteermachines ontwikkeld waarin het sorteerproces, maatse garnalen, ondermaatse garnalen en bijvangst gefaseerd plaatsvindt. Het sorteerproces vindt plaats in overvloedig zeewater. Met als resultaat dat alleen schone maatse garnalen overblijven en de overige componenten van de vangst, levend en onbeschadigd in zee terugkeren.

Voor de visserij op platvis, in het bijzonder tong, kwam de boomkor in gebruik in 1962. Daarmee kreeg de vissserij een vistuig waarmee gedurende het gehele etmaal op tong kon worden gevist. Daarvoor kon tong worden gevangen met garnalenkor en ottertrawl (sleepnet voorzien van borden), maar alleen als de tong op voedsel uitgaat gedurende enkele uren in voor- en nanacht. Buiten deze activiteitsperioden graaft de tong zich in de bodem, tot 10 à 15 cm diep. Door de boomkor te voorzien van zogenaamde wekkerkettingen vóór de netopening, kon een laagje zand worden weggeschraapt en opgewerveld. Ondiep ingegraven tongen konden daardoor worden bereikt, ook buiten de uren van voedselzoeken. Toen de Nederlandse platvisvissers algemeen en met groot succes na 1962 op de boomkor overschakelden, ontwikkelde zich internationaal een enorme tegenstand tegen de Nederlandse visserij die de Noordzee tongvisserij begon te monopoliseren. De platvisspecialist van het Rijks Instituut voor Visserijonderzoek (RIVO), Joop de Veen, bedacht in de 70er jaren, dat als de boomkor voedseldieren zou opgraven en de tong daardoor sneller zou gaan groeien, de tegenstand wel zou afnemen. Leuk bedacht, maar niet juist.

Tong en schol waren al eind 50 jaren sneller gaan groeien dankzij de eutrofiëring die toen op gang kwam en een hoogtepunt bereikte in 1981. Hierin speelde vooral de sterk verhoogde afvoer van opgelost fosfaat door de rivieren in de periode 1962-1981, een zeer belangrijke rol. Het fosfaat gehalte bepaalt uiteindelijk de natuurlijke productie van een zeegebied, of beter gezegd, is de beperkende factor omdat de concentraties van fosfaat in zee uiterst gering zijn. De boomkor werd pas na 1966 van betekenis in de Noordzeevisserij.

Opgegraven, beschadigde bodemdieren zoals wormen komen bovendien vooral ten goede aan zogenaamde opportunisten die er als de kippen bij zijn als er wat valt op te ruimen. Opportunisten zijn bijvoorbeeld zwemkrabben, heremietkreeften, garnalen, grondeltjes, zee- en slangsterren. De tong die maar ongeveer 4 uur van het etmaal actief is, vist dus letterlijk achter het net. De tong komt overdag óók niet uit het zand voor een zeepier of zager aan de haak van een hengel. Tong vangen aan de hengel lukt pas als het donker wordt.

Onderzoek in 1981 door Ben ten Brink op het RIVO, toonde duidelijk aan dat het effect van de wekkerkettingen onmogelijk de geconstateerde groeiversnelling kon hebben veroorzaakt omdat het effect van de boomkor daarvoor veel te gering was. De Duitse onderzoeker Rosenboom vergeleek in 1985 allerlei biologische factoren van de tong, met de resultaten van precies zulk onderzoek van Venema in 1964. Er bleken fundamentele veranderingen te zijn opgetreden. De tong groeide in 1985 niet alleen veel sneller, de conditie (gewicht in relatie tot de lengte) was beter en het aantal eieren per kilo wijfje was 50 % hoger. Ook de jaarklassen werden gemiddeld sterker. De tong was in 1976-1984 biologisch gesproken een andere vissoort dan in 1964 geworden!

Deze veranderingen maakten de tong veel beter opgewassen tegen de visserij, die dankzij de boomkor intensiever werd. Door de van 1962 tot 1981 regelmatig stijgende lozing van fosfaat bleef de natuurlijke produktie in de pas met de ontwikeling van de kottervloot. Zoals een Urker visser die geen weet had van eutrofiëring en fosfaat eens zei: ‘Wij bouwen grotere schepen de Heer zorgt voor meer vis.

Dat is nu verleden tijd. Door het gebruik van fosfaatvrije wasmiddelen en de onttrekking van opgelost fosfaat aan het rioolwater in waterzuiveringsinstallaties, is de natuurlijke productie van de Zuid-Oostelijke Noordzee en meer nog van de Waddenzee, sinds 1990 schrikbarend afgenomen, met de nauwkeurig voorspelde gevolgen voor tal van vogelsoorten en de Nederlandse visserij. De tong lijkt terug naar de situatie van 1960, kleine jaarklassen, trage groei en ongetwijfeld ook een veel lagere eiproductie per kilo wijfje dan in 1984. De tongstand kan dus met het huidige voedselaanbod veel minder visserij verdragen.dan in 1975-1985. De boomkorvloot is dan ook na 1990 steeds verder ingekrompen en het geringe aantal overgebleven boomkorvissers hebben het economisch zeer moeilijk.

1 effect op de bodem

Het effect van een boomkor met wekkerkettingen beperkt zich tot de bovenste centimeters van het sediment. De Zuidelijke Bocht (Nederlands-Duits-Deens kustgebied staat aan enorme beroering bloot door wind, getij en stroming. Dit te meer omdat de overheersende windrichting (Zuid-West) aanlandig is. Wat de boomkor doet op de bodem valt daarbij vergeleken in het niet.De bodem van het NCP bestaat vooral uit zacht sediiment, grof zand, fijn zand en slik en enkele plekjes met keileem en grind. Van een “verwoestend effect op de bodem” is bij zacht sediment geen sprake, het is aanharken van een zandbak. Zand en slik zijn kwartsdeeltjes waaraan zich geen voedingsstoffen als nitraat en fosfaat hechten. Het onder vissers wijdverspreide idee dat “ploegen” van de bodem gunstig is voor de visstand, stamt uit het IJsselmeer. De voormalige visserij met de kuil (sleepnet met borden) op aal, wervelde op bepaalde plekken veel modder omhoog. In modderbodems in zoet water liggen wèl voedingsstoffen opgehoopt die bij opwoeling door pleziervaart, zwemmers en brasems voor een verhoogde natuurlijke productie zorgen. Daarvan profiteert in het binnenwater vooral de brasem. Maar omdat wij geen brasem eten, is niemand daar blij mee.

2. bodemfauna en bijvangst

Een boomkor met ongeveer 16 wekkerkettingen die vist met een snelheid van 6 à 7 mijl, wervelt een paar cm van het sediment op en vangt allerlei dieren mee die op of in de bodem leven. Door de tegenwoordig snelle, mechanische vangstverwerking en nathouden van de vangst bij het sorteren, kunnen de overlevingskansen van allerlei bijvangstsoorten worden vergroot. De zogenaamde pulskor die thans in de visserij op platvis aan een snelle opmars bezig is, schraapt geen sediment van de bodem. De electrodendragers bewegen zich over de bodem in de sleeprichting. De tong komt door zwakke electrische pulsen uit de bodem. De bijvangst van bodemorganismen door dit vistuig is véél geringer dan van de boomkor.

Belangrijk is echter ook in hoeverre het mariene ecosysteem en de betrokken soorten de door de visserij toegebrachte verliezen kunnen opvangen. Daar is uitgebreid onderzoek naar gedaan in het kader van het project Impact 2 (1998). Een groot aantal deelonderzoeken van dit project gaven geen duidelijk beeld (unconclusive results) van de effecten van visserij in gebieden die geregeld met de boomkor waren bevist in de laatste tientallen jaren. De conclusies van dit rapport geven echter geen juiste afspiegeling van de (negatieve) resultaten.

Het RIVO publiceerde in 2000 een rapport getiteld: “De microverspreiding van de Nederlandse boomkorvloot in de periode 1993-1999 en de effecten van de boomkorvisserij op het bodemecosysteem”. Dit rapport gaf de resultaten weer van jarenlang uitgebreid onderzoek. De belangrijkste conclusies volgen hieronder:

Verspreiding boomkorvisserij in de Noordzee

Van de totale Noordzee van ongeveer 170 duizend vierkante zeemijl werd in de onderzoekperiode ongeveer 50 duizend vierkante zeemijl door de Nederlandse boomkorschepen (vrijwel de totale internationale boomkorvloot) bevist. Van het beviste gebied werd 46% minder dan eens in de 5 jaar bevist, 30 % werd meer dan eens in de vijf jaar en minder dan een keer per jaar bevist, 22% werd een tot vijf keer per jaar bevist terwijl slechts 2% meer dan vijf keer per jaar werd bevist.”

Wat betreft het Nederlandse deel van de Noordzee (NCP) bleek “over een periode van van zes jaar (1993-1999) 40% van het Nederlandse deel van de Noordzee minder dan eenmaal in de vijf jaar te worden bevist. Het percentage van het NCP dat minder dan eenmaal in in de vijf jaar wordt bevist werd geschat op 10%. Daar staat tegenover dat 10% van het NCP meer dan vijfmaal per jaar wordt bevist. De boomkorvisserij is niet willekeurig verspreid over de Noordzee maar sterk geconcentreerd in relatief kleine gebieden”

Wat betreft de bodemfauna wordt in dit rapport gesteld:

De bodemfauna in de ondiepe zeegebieden is aangepast aan een grote natuurlijke dynamiek ten gevolge van b.v. stormen, getij en variaties in temperatuur en zoutgehalte. Daarnaast kan in sommige gebieden zoals de Duitse Bocht het zuurstofgehalte van het water sterk teruglopen waardoor een aanzienlijke sterfte onder bodemdieren kan optreden. Deze abiotische factoren hebben een belangrijke invloed op het bodemleven. Algemeen wordt aangenomen dat de bodemdieren in hoog dynamische gebieden, die van nature aan grote natuurlijke fluctuaties bloot staan, minder gevoelig zijn voor verstoring door visserij”.

Gelet op deze feiten, is het geen wonder dat Impact 2 slechts “ïnconclusive results”opleverde ! 

 Speciale aandacht verdient in dit kader de Noordkromp, een schelpdier dat zo’n 10 cm groot wordt en circa twee honderd jaar oud kan worden. De Noordkromp is goed tegen vangst met sleepnetten opgewassen door zijn dikke schelp. Meegevangen Noordkrompen gaan daardoor veelal weer levend overboord, zij het dat er wel eens haarscheurtjes in de schelp optreden die het dier niet fataal worden, In 1978 verzamelde op mijn verzoek de Urker boomkorvisser Willem de Boer op visposities in de Duitse Bocht, zonder moeite een emmer Noordkrompen ten behoeve van onderzoek van een Amerikaanse collega. Niet alleen kwamen Noordkrompen nog talrijk voor op deze visposities, maar er bleken exemplaren bij van 120 tot 140 jaar oud! In de noordelijke Noordzee zijn gebieden waar Noordkrompen in banken dicht op elkaar voorkomen. Een massale vangst van tonnen (!) Noordkrompen kan dan gemakkelijk leiden tot verspelen van een net. Om dat te voorkomen wordt in de noordelijke Noordzee (waar geen tong voorkomt) door boomkorvissers met zulke wijde netten (14-16 cm maaswijdte) op schol gevist dat de Noordkrompen door de mazen gaan. Kortom, niets aan de hand met de bodemfauna.

De niet aflatende roep van milieufanaten om zeegebieden voor de visserij te sluiten, is dan ook louter op verzinsels gebaseerd. Deze gesloten gebieden zouden in het belang zijn van vogels als zeekoeten, die achter vissersschepen fourageren (!) of zwarte zeeëenden die schelpdieren eten en zich van vissersschepen niets aantrekken. Ook zouden vissoorten die “als gevolg van visserij uit onze kustwateren zouden zijn verdwenen” in deze “natuurreservaten” terugkomen.

Een soort die regelmatig in dit verband wordt genoemd is de Grote Pieterman. Van deze soort was tot 1963 in Nederland een bescheiden aanvoer, in 1953-1962 gemiddeld 26.660 kg per jaar. In 1963, na de exceptioneel strenge winter, was de aanvoer van deze zuidelijke soort nul. In de diepe noordelijke Noordzee en in het Skagerrak hadden de Pietermannen de strenge winter wèl overleefd.

In de jaren na 1963 bleek dat niet alle Grote Pietermannen in de zuidelijke Noordzee waren verdwenen. Er was nog sprake van een zeer geringe aanvoer, van 17 kg in 1964 tot 270 kg in 1967. Gegevens over het herstel van de stand in de jaren daarna ontbreken omdat met ingang van 1968 dit visje uit de visserijstatistiek werd geschrapt. Het is waarschijnlijk dat herstel van de stand van de Grote Pieterman, een slome vis van voedselarme zandbodem, daarna is afgeremd door de toegenomen natuurlijke produktie van de Zuidelijke Bocht na 1961 en vooral de daarmee gepaard gaande ontwikkeling van een enorme kabeljauwpopulatie in ons kustgebied tussen 1963 en 1990. De sterk afgenomen natuurlijke produktie en het totaal verdwijnen van deze kabeljauwpopulatie na 1990, heeft het milieu van de zuidelijke Noordzee voor de Grote Pieterman weer verbeterd met duidelijk resultaat. Na 1990 steeg de aanvoer van de Grote Pieterman in Vlissingen, waar verreweg de meeste Grote Pietermannen worden aangevoerd, van 11 kilo in 1992 tot 1304 kilo in 2000. In de 2e Wereldoorlog hingen de Duitsers in Amsterdam posters op met de kreet: “Duitsland strijdt voor Europa”. De Amsterdammers schreven daarop: Doe voor mij maar geen moeite. Dat geldt ook voor de Grote Pieterman voor wie geen gebieden voor de visserij behoeven te worden gesloten om terug te komen. Hij is al terug.

Andere vissoorten die door milieufanaten in het streven naar gesloten gebieden worden genoemd, zijn drie roggensoorten, de Vleet, Pijlstaartrog en Stekelrog.

De Vleet is een grote rog van diep water, 30-600 meter, die aan beide zijden van Schotland voorkomt. Sporadisch dringt een vleet door in de ondiepe zuidelijke Noordzee die gemiddeld enkele tientallen meters diep is. In het Nederlandse kustgebied is bij mijn weten nooit met zekerheid een vleet gevangen. Redeke schreef in 1912: Met de Wodan (onderzoekingsvaaruig) hebben wij kleine en middelgrote vleten op tal van plaatsen in de Noordzee gevangen, doch nooit vlak bij onze kust”. Vleten werden door de visserij met beugen (lange lijnen) geregeld gevangen in de diepe noordelijke Noordzee. Door het verdwijnen van deze tak van visserij rond 1960, blijft de vleet daar nu goeddeels buiten schot.

De Pijlstaartrog is aan onze kust een zomergast vanuit zuidelijker wateren en is dat nog steeds. Door zijn voorkeur voor ondiep water wordt de pijlstaartrog vooral door hengelaars gevangen in de provicie Zeeland. Bemachtigd een beroepsvisser een pijlstaartrog dan belandt deze nooit op de afslag omdat de olie die uit de lever kan worden gewonnen, een probaat middel is tegen spierpijn en rheumatische pijnen.

De Stekelrog is een vis van hard substraat dat hij nodig heeft voor het afzetten van zijn grote eieren, op wieren en hydroidpoliepen. Het is een vis die vooral voorkomt in het Kanaal, langs de Engelse Noordzeekust en in de omgeving van Helgoland. Kleine exemplaren verblijven mondjesmaat in ons kustwater Over het voorkomen in ons kustwater van de stekelrog doet een misverstand de ronde dat terug te voeren is op een merkwaardig verhaal in de Visschen van Nederland (1942). Hierin schrijft de auteur (Redeke): “In vroeger jaren werd er in de Waddenzee met name in de omgeving van Wieringen en Terschelling druk op gevischt, doch zoals dr. Verwey de goedheid had mij mede te deelen, schijnt hij de laatste tientallen jaren zeer sterk te zijn afgenomen en is in de Waddenzee nog slechts van geringe betekenis.” Dit is net zo’n van horen zeggen verhaal als het sprookje van de Dienstbode die slechts eenmaal per week zalm wilde eten. De Nederlandse visserijstatistiek die vanaf 1903 nauwkeurig werd bijgehouden, had een aparte rubriek Waddenzee. Daarin komt de stekelrog in het geheel niet voor, ook niet in de begin jaren van de 20e eeuw.

Conclusie: De permanente hetze tegen de Nederlandse visserij en de roep om voor de visserij gesloten gebieden, is op geen enkel wetenschappelijk of statistisch gegeven gebaseerd. Het is pure stemmingmakerij, inclusief de keiensmijterij van Greenpeace. Welke belangen met deze kwalijke acties worden gediend, kan ik niet met zekerheid zeggen, Aan het uitspreken van (sterke) vermoedens heb ik geen behoefte.