Laten we opnieuw beginnen!

Woensdag 11 april 2018

Een gastbijdrage van Drs. HMA Verhoeven**

Gedetailleerde analyse van het RLI-rapport ‘duurzaam en gezond’

In maart 2018 kwam de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) met het rapport ‘ duurzaam en gezond’. Dit rapport omhelst een advies aan de regering, destijds aangevraagd door toenmalig staatssecretaris Martijn van Dam. Het advies zou richting moeten geven aan een duurzame en gezonde productie en consumptie van voedsel. Dit gerelateerd aan klimaat en ook aan volksgezondheid, milieu en dierenwelzijn. Het rapport raakt deze onderwerpen maar gaat nergens diep op in. Daarmee slaat het op diverse punten de plank mis.

Duurzame voeding is een erg complex onderwerp. Voedselproductie die bijvoorbeeld extra goed is voor dierenwelzijn, heeft vaak een hogere milieu-impact en meer effecten op volksgezondheid (bijvoorbeeld de scharrelkip versus de koloniekip). Dit soort tegenstellingen komen in het rapport niet naar voren. Terwijl dit soort tegenstellingen juist kenmerkend zijn voor de complexiteit van het thema. Door de problematiek van duurzame voeding terug te brengen tot een paar algemeenheden ontstaat er geen gedegen advies waarmee we de toekomst tegemoet kunnen treden. Wel ontstaat er wrijving, zien deskundigen de tekortkomingen en is iedereen weer terug in zijn loopgraven. Wat een gemiste kans.

CO2 emissie
Het rapport start met de mededeling dat de veehouderij 10% van de totale uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt in Nederland. Waar de overige 90% vandaan komt blijft onderbelicht, men kiest ervoor de context achterwege te laten. De navolgende tabel geeft een beeld van die context. De voornaamste veroorzakers van CO2 uitstoot (ook methaan en lachgas) staan hierin vermeld. Landbouw heeft sinds 1990 21% gereduceerd en behaalt daarmee de grootste reductie. Overigens zijn luchtvaart en zeevaart buiten het akkoord van Parijs gehouden.


De 10% emissie van de veehouderij is in de ogen van de RLI een groot probleem omdat bij ongewijzigd beleid deze 10% in de toekomst de hele toegestane CO2 uitstoot (op basis van het akkoord van Parijs) van Nederland op zal snoepen. Een merkwaardige denkwijze. Juist de landbouw is de afgelopen jaren al heel actief geweest in het terugbrengen van CO2 uitstoot. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat het de landbouw niet zou lukken om nog meer CO2 te reduceren. Sterker nog, er is maar 1 sector die het vermogen heeft om ook CO2 vast te leggen en dat is de landbouw. Dit wordt in het rapport niet genoemd. Het vastleggen van CO2 wordt vaak niet meegenomen omdat dit kort-cyclisch zou zijn. In het geval van (blijvend) grasland is er echter sprake van een continu proces waarbij het product (gras) als element van de totstandkoming van methaan in de pens van de koe wel meetelt als component van methaanuitstoot maar het opgeslagen deel in de bodem niet meetelt als CO2 vastlegging. Wageningen University & Research heeft in een studie (The SEEA EEA carbon account fort he Netherlands) een inschatting gemaakt van de hoeveelheid CO2 die nu is vastgelegd, dit komt uit op 29 Mton. Door het verhogen van deze vastlegging kan er een aanzienlijke CO2 reductie binnen landbouw behaald worden. Het overschakelen van grasland (dat veelal gras moet blijven van de wetgever) naar andere plantaardige teelten heeft doorgaans een negatief effect op deze vastlegging omdat die teelten jaarlijks geoogst worden, waarbij er geen restant van de plant over blijft dat weer doorgaat groeien. De vastlegging wordt daarmee grotendeels ongedaan gemaakt. Voor de discussie rondom een verschuiving van gras naar andere teelten is dit een relevant aspect. Als er te weinig blijvend grasland in Nederland is, geldt een omzetverbod, dit wil zeggen dat het meeste blijvend grasland niet kan worden omgezet naar een andere teelt. Gras zal dus zo efficiënt mogelijk moeten worden toegepast, de koe is bij uitstek het dier dat gras kan omzetten in eiwitten die de mens wel kan verteren. Het extra vastleggen van CO2 in de bodem wordt doorgaans als belangrijk onderwerp voor CO2 reductie gezien. In andere landen wordt daar al een bedrag per hectare voor betaald, waardoor dit de boer ook een optie biedt om meer geld te genereren. Dat dit in het rapport niet terug komt is een grote tekortkoming.

Mest
Het rapport spreekt ook over mest, er mag volgens het RLI te veel mest op de bodem waardoor de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater te wensen over laat. Gemiddeld genomen is de grondwaterkwaliteit in Nederland echter goed. En in het bijzonder onder de melkveebedrijven die meedoen aan derogatie wordt een goede grondwaterkwaliteit gevonden. (Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2015, RIVM).

Grasland blijkt nutriënten goed vast te houden en voor weinig uitspoeling te zorgen. Het zijn vooral bepaalde open teelten die zorgen voor uitspoeling. Dit betreft plantaardige producten, zoals aardappels. Met geen woord wordt hierover gesproken, terwijl de strekking van het rapport is dat er minder dierlijke en meer plantaardige eiwitten gegeten moeten worden. Vervuiling van het oppervlaktewater wordt gemakshalve aan de veehouderij toegeschreven. Maar ook hier geldt dat dit een heel stuk genuanceerder ligt. Ten eerste komt oppervlaktewater ons land binnen met fosfaat en stikstofwaardes die fors boven onze normen liggen en ten tweede zijn er veel meer oorzaken van nutriëntenoverschotten in het oppervlaktewater, zoals gevallen blad van een boom.

Voor fosfaat geldt er in Nederland een evenwichtsbemesting. Dat wil zeggen dat er net zoveel fosfaat aan de bodem wordt onttrokken als dat er wordt aangebracht. Op verschillende percelen leidt dit tot fosfaattekorten. Dat schetst een ander beeld dan de zware overbemesting die RLI impliceert. In 2015 werd nog 66% van de hoeveelheid stikstof toegediend ten opzichte van de hoeveelheid in 1990. (Compendium voor de leefomgeving, http://www.clo.nl/indicatoren/nl009317-stikstof–en-fosfaatbalans).

Een deel hiervan gaat via kunstmest. Kunstmest zorgt voor een aanzienlijke CO2 uitstoot omdat er veel aardgas nodig is voor de productie. Het vervangen van kunstmest door dierlijke mest zou een aanzienlijke CO2 reductie kunnen opleveren. Dit onderwerp wordt niet behandeld in het rapport. Evenwichtsbemesting voor stikstof is overigens niet mogelijk, omdat dit onder andere deels vervliegt.

Volksgezondheid Het rapport gaat door naar ammoniak, de ammoniakreductie door de veehouderij van 68% wordt niet genoemd, wel worden problemen benoemd die door ammoniak veroorzaakt zouden worden. Zoals een afname van biodiversiteit en fijnstof.


Het ammoniakvraagstuk is enorm complex, het gaat veel te ver om dat hier te bespreken. Die conclusie had het RLI eigenlijk ook moeten trekken. De koppeling van ammoniak aan voedsel is zeer gewaagd. Des te meer daar de verplichte mestinjectie om ammoniak te verminderen zeer ter discussie staat. Toch linkt het RLI ammoniak ook aan volksgezondheid via het onderwerp ‘ fijnstof’. Volgens sommigen is sinds het VGO onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden, RIVM, 2016/2017 ) bewezen dat ammoniak zich aan bestaande luchtvervuiling bindt en daarmee voor een verre verspreiding van die luchtvervuiling zorgt. Wie het rapport gelezen heeft weet dat van bewijs geen sprake is, men vermoed dat het zo moet zijn.

Daarnaast zegt de RLI, komt er veel fijnstof uit veehouderijen vrij. Achterwege blijft hier dat het fijnstof dat voor ernstige gezondheidsproblemen zorgt het fijnstof is dat bij verbrandingsprocessen vrijkomt, zoals roetdeeltjes en fijne metalen. Het fijnstof uit de veehouderij is veel grover en zou mogelijk zorgen voor gevoeliger longen. Hierdoor zou je eerder een longontsteking op kunnen lopen. Echter, dit soort kansberekeningen zijn niet anders dan wanneer men bij een snelweg of in een stad woont. Wederom ontbreekt deze context volledig. Om de gevaren en effecten van veehouderij te omschrijven is het noodzakelijk deze context wel te plaatsen. Het onderscheid tussen het zogenaamd PM10 en PM2,5 en de gevolgen van deze verschillende groottes van fijn stof worden niet genoemd en daarmee ontbreekt de duiding.

Vervolgens wordt Q-koorts aangehaald als argument om dierlijke eiwitten te mijden. Hiermee wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat het risico van Q-koorts nog net zo groot is als voor de ontdekking ervan. De realiteit is echter dat alle geiten geënt worden tegen Q-koorts en dat het risico dat men Q-koorts van het eigen huisdier krijgt veel groter is. Al in de jaren vond men Q-koorts bij 13% van de honden en 10% van de katten (Bron: RIVM). Dit eerlijke verhaal wordt echter nooit verteld, dus ook niet in dit rapport.

Als laatste punt gaat het over antibiotica en resistentie. Geen compliment voor de enorme afname van antibiotica in de veehouderij. Wel de suggestie dat antibioticaresistentie geheel en al door veehouderij wordt veroorzaakt. In Europa wordt Nederland echter als een gidsland gezien op het gebied van antibiotica gebruik in de veehouderij. De ‘dierdagdosering’ ligt in Nederland bijzonder laag.

In Nederland is er veel aandacht voor MRSA, kijken we naar de resistentie binnen Europa dan levert dit het volgende beeld op:

In het rapport ‘Antimicrobial resistance surveillance in Europe 2016’ van het European Centre for Disease Prevention and Control kunt u alles nalezen over dit onderwerp. U vindt dit hier: https://www.ecdc.europa.eu/sites/portal/files/documents/AMR-surveillance-Europe-2016.pdf

Al voordat de veehouderij de reductie op antibiotica inzette, was ongeveer 10% van de resistentie te herleiden naar veehouderij. Nu, na een reductie van 64% is dit nog vele malen minder. Het is juist noodzakelijk dat burgers zich bewust worden van het feit dat hun eigen veelvuldige antibiotica gebruik resistentie veroorzaakt. Resistentie als argument aanvoeren om dierlijke eiwitten te verminderen is ver gezocht. Tenminste, als we het over Nederlandse dierlijke eiwitten hebben.

Carbon leakage
Het RLI erkent dat de Nederlandse veehouderij een lagere CO2 foodprint heeft dan veehouderij elders. De CO2 foodprint van een liter melk is in Nederland 1,15 kg per liter (Sectorrapportage Duurzame Zuivelketen, Prestaties 2016 in perspectief, Wageningen Economic Research) . In het buitenland ligt dit minstens op 2,4 kg per liter. Door melkveehouderij in Nederland te verminderen zal er wereldwijd een toename van CO2 ontstaan. Dit noemt men Carbon Leakage. Het RLI denkt echter dat de minder efficiënte bedrijven in Nederland zullen verdwijnen en het daarom wel mee valt met de Carbon Leakage. Dit suggereert dat er nu een groot verschil zit in CO2 efficiëntie van bedrijven. Aangezien juist veel (melkvee)bedrijven gebruik maken van of overschakelen naar zonne-energie en met warmtewisselaars werken is dit geen logisch uitgangspunt. De lage CO2 foodprint van Nederlandse melk wordt niet veroorzaakt door enkele koplopers. Het is een gevolg van een efficiënt werkende bedrijfstak.

Het verschil in CO2 efficiëntie tussen Nederlandse en sommige buitenlandse bedrijven is overigens heel groot: 1.25 kilo per liter melk is niet gering. Gezien de positieve invloed van zuivel op de gezondheid, de goede waterkwaliteit bij melkveebedrijven en de gunstige CO2 foodprint, is het merkwaardig dat dit rapport toch enkel aan stuurt op het doel ‘minder dierlijke eiwitten’.

Het rapport heeft het, zoals elk rapport over voedsel, over een goed verdienmodel voor de boer. Het zoveelste rapport dat vindt dat dit er moet komen maar geen enkel idee heeft hoe. Via subsidies zou dit moeten worden opgelost. En dat terwijl er een langdurig traject loopt rondom de subsidies in het kader van het Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid. Een losse opmerking over ‘sturen via subsidies’ doet weinig recht aan dit complexe traject. Ook hier lijkt het erop dat er niemand in het RLI team over de nodige kennis van zaken beschikt. Het rapport blijft hierdoor erg oppervlakkig. Het sturen met subsidies past ook niet bij de sentimenten in het veld. Een goed verdienmodel betekent juist niet afhankelijk zijn van subsidies.

Emissierechten
Als instrument om te komen tot de beoogde vermindering van de veestapel noemt de RLI de invoering van ‘emissierechten’. De melkveehouder die nog maar amper gewend is aan de net ingevoerde fosfaatrechten krijgt waarschijnlijk al buikpijn bij het horen van dit woord. Men heeft daarbij het peiljaar ‘2016’ in gedachten. En dat terwijl er net fosfaatrechten zijn ingevoerd met als peiljaar ‘2015’. Kennelijk zat er niemand in het RLI-team die ook verstand van zaken heeft van fosfaat- of dierrechten. Dan had het RLI namelijk ook vast niet de suggestie gedaan om jaarlijks emissierechten te verminderen. Dat is namelijk in strijd met de Europese Rechten voor de Mens, het eigendomsrecht om precies te zijn. Verder doet RLI de suggestie van een verplichte emissieboekhouding. De Nederlandse zuivelsector was way ahead of RLI, want deze is er immers al: de kringloopwijzer.

Uiteindelijk bepleit de RLI voor een iets geringer gebruik van zuivelproducten. De reductie van dierlijk eiwit moet dus vooral uit vlees komen. Dat is opvallend daar zuivelproducten een veel groter onderdeel van ons dagelijkse dieet vormen dan vleesproducten. Toch gaat een groot deel van het rapport over melkvee. Immers methaan en ammoniakuitstoot komen voor een groot deel uit deze sector. RLI had beter de vraagstelling kunnen afbakenen en helderheid scheppen. Het rapport gaat nu van links naar rechts, blijft oppervlakkig, wil alle denkbare problemen rondom veehouderij tegelijkertijd aanpakken en gaat totaal niet in op wat de consequenties dan zijn. Bijvoorbeeld voor het voedingspatroon (voldoende bouwstoffen binnenkrijgen), werkgelegenheid, leefbaarheid op het platteland, milieuconsequenties van de plantaardige teelt, carbon leakage, landgebruik (er is veel meer land nodig bij een plantaardig dieet) en het feit dat veel land enkel geschikt is voor grasteelt. Ook wordt niet in beeld gebracht wat de rol is van CO2 vastlegging en de verwerkingen van vele
tonnen restproducten uit de humane voedselindustrie, zoals bierbostel, brood, sinaasappelpulp. Ten slotte is er geen directe link tussen de productie van minder dierlijk eiwit in Nederland en de consumptie van minder dierlijk eiwit in Nederland. Als deze link er wel was, zouden onze grenzen gesloten moeten zijn. Dit zou betekenen dat Nederland uit de Europese Unie moet stappen. Kennelijk heeft niemand bij de RLI aan dit kleine detail gedacht.

Totstandkoming van het rapport
Het is interessant om te kijken wie er nu betrokken zijn bij een dergelijk rapport.
Dit rapport zou immers een gedegen, gedragen, goed doordacht advies moeten zijn. De keuze voor de mensen die je betrekt bij het advies is daarom wezenlijk. Er is een lijst van maar liefst 60 betrokkenen bij gevoegd. In deze lijst bespeur ik niemand uit de vleesveesector. Er is 1 iemand van het Voedingscentrum gevraagd, geen diëtisten of anderszins mensen die verstand hebben van een gezond voedingspatroon. Wel is de Vegetarische Slager betrokken bij de totstandkoming van het advies. Daarnaast zijn gevraagd: Pure Graze, Natuur- en Milieu Federatie, Stichting Natuur en Milieu, gedeputeerde Spierings. De detailhandel mocht met 3 mensen aansluiten, 7 mensen van Wageningen University & Research en 8 mensen van het Planbureau voor de Leefomgeving. En om de een of andere redenen vindt men de aanwezigheid van de Rabobank bij een dergelijk advies van belang. Belangrijker dan deskundigen op het gebied van vlees en voeding. LTO, ZLTO en NAJK sloten aan met 4 mensen in totaal. 4 van de 60. De zuivel is met 2 mensen vertegenwoordigd. Oordeelt u zelf maar of deze verhouding juist is. Ik mis mensen met verstand van vlees, zowel rundvlees als kippen- , geiten- of varkensvlees. De bokkenproblematiek hoort bijvoorbeeld bij uitstek genoemd te worden in een vraagstuk omtrent duurzame voeding. Bij de referenten wordt Martin Scholten directeur van de Animal Sciences Group van Wageningen University & Research genoemd. Juist hij neemt in de pers afstand van het rapport en noemt het te ‘simplistisch’ en ‘met een tunnelvisie’. Wat zegt dit over de lijst van 60 mensen die geraadpleegd zijn? Is er ook naar hen geluisterd?

Conclusie
Alles bij elkaar verdient dit rapport geen schoonheidsprijs. Zoals Martin Scholten al zei: het is simplistisch en vanuit een tunnelvisie geschreven. Er ontbreekt ongelooflijk veel context en er ontbreken veel relevante aspecten. Het onderwerp ‘duurzame voeding’ is ontzettend complex, dit rapport doet daar geen recht aan. Dit onderwerp verdient een gedegen advies, aspecten die in het advies ontbreken zijn in ieder geval: CO2-vastlegging, blijvend grasland, kunstmest, eetpatroon met goede bouwstoffen, carbon leakage, reststromen en de positie van Nederland in de Europese Unie. Ik stel voor dat we onder leiding van Minister Schouten het eens opnieuw gaan proberen!

**Drs. HMA Verhoeven
Beleidsgerichte milieukundige, met specialisatie in landbouw