Het MW&B rapport over Biodiversiteit
Biodiversiteit, het alarm gaat weer af! Voor wie het niet gemerkt heeft, er is in de media weer ruime aandacht gegeven aan een recent rapport dat ons moet overtuigen van een ecologische ramp. Eerder berichtten wij op deze website al over de bijensterfte. Nu is de zin en onzin over biodiversiteit een onderwerp dat ons zeer boeit, niet alleen omdat wij natuurliefhebbers zijn, maar ook omdat we zien hoe het sentiment hierover wordt ingezet, samen met het klimaatparadigma voor allerlei “duurzame” doeleinden, lees het verwerven van onderzoeksgeld, goede-doelen geld en politieke macht. Hoe zat dat dus ook alweer met die biodiversiteit? Sterft een belangrijk deel van onze flora en fauna uit?
In 2017 liet Stichting Mileu Wetenschap en Beleid een studie uitvoeren door ecoloog Rypke Zeilmaker. De samenvatting geven wij hier kort weer. Het rapport is hier te downloaden.
Bij berichten over biodiversiteit gaat het meestal om trends in de populaties van de 76.000 planten- en diersoorten die beschreven staan in de Rode Lijst van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN). Dat zijn in totaal 4,2 procent van de bij de wetenschap bekende 1,8 miljoen soorten. Ruim 22.000 daarvan vallen in de categorie ‘kwetsbaar’ of ‘(kritiek) bedreigd’. Natuurbeschermers tonen daarbij niet verrassend een sterke voorkeur voor charismatische vogels en zoogdieren, een kleine 1 procent van de alle bekende soorten. Van 99 procent van de ‘bekende’ biodiversiteit bestaan vrijwel geen betrouwbare data over populaties en verspreiding.
Mensen zijn nogal kieskeurig als het gaat om bio- diversiteit. Er is een lange lijst van organismen waar we last van hebben. Op deze lijst staan ziekteverwekkers en plagen zoals muggen, teken, de bacterie die de ziekte van Lyme veroorzaakt, ratten, termieten, luizen, de leprabacterie en de malariaparasiet. Zelfs prachtige dieren als tijgers, wolven, beren en olifanten willen we liever niet in onze achtertuin.
Sinds 1500 stierven 901 van de 1,8 miljoen soorten uit in het wild. Daarvan overleven nog 69 soorten in gevangenschap in een fok- of kweekprogramma. Dus stierf 0,05 procent van alle bekende soorten uit. Alleen van vogels, zoogdieren en vissen bestaan redelijk betrouwbare data over uitsterven, bijgehouden op twee lijsten, de Rode Lijst van de IUCN en de lijst van de Committee on Recently Extinct Organisms (CREO).
Van vogels en zoogdieren stierf ongeveer 1 procent van de soorten uit na 1500. In dezelfde periode stierven naar schatting 60-80 soorten zoogdieren uit en 129 vogelsoorten. De snelst uitstervende soortgroep sinds 1500 is die van de slakken, waarvan er naar schatting 310 soorten uitgestorven zijn op een totaal van 6800 bekende soorten (4,6 procent).
Deze afname van inheemse soorten wordt ruimschoots gecompenseerd door introductie van nieuwe soorten. Symbool voor dit door de mens (en zijn ‘gevolg’ in de vorm van ratten, varkens etc.) veroorzaakte uitsterven op geïsoleerde eilanden is de dodo geworden. Deze loopvogel leefde op Mauritius in de Indische Oceaan en stierf uit niet lang nadat Nederlandse ontdekkingsreizigers er voet aan wal hadden gezet.
In Europa stierf sinds 1900 (mogelijk) slechts één zoogdiersoort uit, de Beierse woelmuis. Maar het is niet uitgesloten dat deze soort zich nog ergens ophoudt in een dal in Oostenrijk.
De komst van de Maori’s op Nieuw-Zeeland rond 1300 deed ongeveer 40 procent van de vogelsoorten de das om. Dat is veel meer dan de moderne mens waar ook ter wereld op zijn geweten heeft. Mede door menselijke overbejaging stierf in het late Kwartair (tussen 50.000 en 10.000 jaar geleden) 72 procent van de families aan megafauna (soorten zwaarder dan 40 kg) uit op het Noord-Amerikaanse continent, 83 procent op het Zuid- Amerikaanse continent, 35 procent in Europa en Azië, 88 procent in Australië en alleen Afrika bleef relatief gespaard met 21 procent.
Bedoeld wordt namelijk dat de helft van de populaties vogels en zoogdieren in aantal afnam en dus niet dat soorten uitstierven. Het WNF verzwijgt in hun communicatie echter dat de andere helft van de gemeten populaties in aantal toenam of stabiel bleef. Het glas is dus halfleeg bij het WNF.
Zo schat de milieutak van de Verenigde Naties (UNEP) dat er dagelijks 150 tot 200 soorten op aarde uitsterven oftewel ruim 70.000 per jaar. Op basis van getallen van IUCN en CREO komen we zoals gezegd slechts tot 1,7 soorten per jaar. Waarbij het tempo van uitsterven voor 1900 bovendien hoger lag dan daarna. De UNEP zit met haar getallen een factor 30.000 tot 40.000 hoger.
De beroemdste en meest geciteerde klimaat- biodiversiteitstudie van Chris Thomas in Nature (2004) claimde dat een miljoen soorten zullen gaan uitsterven na 2050 als gevolg van de opwarming van de aarde, een kwart van de soorten op land. Ook het klimaatpanel
IPCC leunde in haar vierde rapport in 2007 sterk op deze studie. De methode van Thomas is gebaseerd op foutieve rekenmethodes. Ook winkelde zijn team selectief in de data waardoor het uitsterven van soorten door opwarming flink werd opgeblazen.
Ook een van de meest gebruikte posterdieren van klimaatopwarming, de gouden pad, stierf niet uit door opwarming, maar door een combinatie van een schimmelziekte en een droge periode. De ijsbeer nam spectaculair in aantal toe sinds begin jaren ’70 door een jachtbeperking in Arctische gebieden
De opwarming van bijna een graad in de afgelopen 1,5 eeuw is irrelevant voor natuurbescherming. Enige graden opwarming kan alleen tot uitsterven leiden in combinatie met andere factoren zoals habitatverlies en exoten.
Fundamentalisme maakt blind voor feiten en feiten passen niet binnen vooringenomenheid. Gezichtsverlies is dan leidend in stellingname. Er is al zoveel onzeker, neem daarom maar een zekerheid aan! Noem het bovenstaande dan maar nepnieuws en dan kun je weer rustig gaan slapen en gelukkig worden met de voorspelde rampen.
Het is inmiddels al 1/2 1, helaas, maar de menscheid verliest zijn leefgebied.
Puntje 5 moeten jullie echt even herzien natuurlijk… Je mag er nu toch wel vanuit gaan dat het begin van de Jonge Dryas een catastrophe is geweest op wereldschaal, met ook nog eens grote klimaateffecten, waarbij Noord-Amerika het hardste getroffen lijkt te zijn mede doordat er inslagen zijn geweest op de ijskap (inslagtheorie). Het aandeel ‘overbejaging’ bovenop de ‘natuur’ lijkt zo ongeveer even groot als het aandeel ‘CO2’ bovenop de ‘natuur’…, verwaarloosbaar dus (en als er al een effect is, dan positief vanwege de vergroening van de aarde door de extra CO2, wat juist weer meer en beter leefgebied geeft voor diersoorten).
Ik zie niet in hoe enige informatie het gestelde onder punt 5 tegen kan spreken. Misschien wordt ‘punt 9’ bedoeld? Maar ook dan…