Een bijdrage van Pieter Lukkes.
1973: Begin subsidietijdperk
Bij subsidies gaat het bijna altijd om de vraag hoe ze het best binnen te spelen. Zo nodig kunnen beroepssubsidie-aanvragers je daarbij helpen. Sterker nog, bij het Waddenfonds kun je zelfs subsidie krijgen om subsidie aan te vragen! (Leeuwarder Courant 10-10-2018.)
Het schier onuitputtelijke aantal subsidiemogelijkheden is een uitnodiging aan iedereen om zijn/haar geluk te beproeven. Daar wordt dan ook druk gebruik van gemaakt. De stelling dat subsidies een zegenrijke uitvinding zijn zal dan ook op weinig weerstand stuiten. Toch is dat voor een groot deel een hardnekkige mythe.
Zijn wij altijd zo subsidiebelust geweest? Dat niet. Want H.J.Kruisinga schrijft in een artikel in de Encyclopedie van de Bedrijfseconomie (1985) dat het subsidiestelsel pas sinds het midden van de jaren 70 van de vorige eeuw snel is gaan groeien. Volgens deze auteur had de overheid voordien: “weinig belangstelling en ook geen reden om bepaalde zaken te stimuleren. Maar na de oliecrisis in 1973 ontstond het besef dat bepaalde gewenste ontwikkelingen in gang gezet konden worden met behulp van subsidies”.
Het jaar 1973 wordt ook door de hoogleraren bestuurskunde Bovens, ’t Hart en Van Twist genoemd. Zij zien in dat jaar het overheidsbeleid omslaan van het gedienstige “zorgen voor” naar het zelf ondernemende “zorgen dat “. Dus van verzorgend naar het realiseren van eigen doelen. In het laatste geval gebruikt de overheid zonder scrupules de kracht van het financiële instrument ofwel de subsidiegeldkraan als machtsmiddel. Alles en iedereen is daar gevoelig voor. Dit verklaart waarom overheidsbeleid meer en meer portemonnee-beleid is geworden.
De geldkraan is een machtig middel om zaken naar je hand te zetten. Het is echter niet zeker of daar steeds politieke besluitvorming aan ten grondslag ligt. De in het voorgaande genoemde hoogleraren schrijven:
“Tegenwoordig kunnen politieke bestuurders er niet altijd op vertrouwen dat hun bevelen worden uitgevoerd. Zij dienen zich via onderhandelen, overtuigen en overreden van de ambtelijke steun te voorzien. Ondergeschikten wachten niet altijd lijdzaam af tot de gezagsdragers hebben gesproken. Maar nemen ook zelf initiatieven wanneer zij het ergens niet mee eens zijn”.
Juist omdat het subsidiestelsel voor kabinetsleden te uitgebreid is om er meer dan marginale aandacht aan te schenken is mijn hypothese dat het machtige middel van de subsidieverstrekking in handen van de ambtelijke apparaten is gekomen. Als dat zo is dan zal dit verslavende instrument nog lange tijd een stempel op onze maatschappij drukken. Want bureaucratie en deregulering zijn elkaars tegenpolen. En de eerste politicus of ambtenaar die voor een forse krimp van het subsidiestelsel pleit, moet nog opstaan!
Huishoudens al 40 jaar op de nullijn
Subsidies hebben slechts één doel: het van de grond tillen of het instandhouden van economisch onrendabele activiteiten. Subsidies veranderen de financiële resultaten van projecten niet; die blijven verliesgevend.
In ons land gaat het in totaal om honderdduizenden zo niet miljoenen gevallen. Die kunnen variëren van bijvoorbeeld een windpark in het IJsselmeer, dat € 1500 miljoen tegemoet mag zien, tot een luttel bedrag voor mantelzorg. Opgeteld vormen deze gesubsidieerde projecten één kolossaal verliesgevend geheel, dat parasiteert op de gedwongen afdracht door derden.
Iedereen die te veel van deze projecten bezit gaat onherroepelijk failliet. Dat wordt voorkomen door die verliezen over het hele land uit te smeren. Optisch lijkt er dan niets aan de hand te zijn. Maar in werkelijkheid vormen die gecumuleerde verliezen een bodemloze put, waarin een flink deel van onze welvaart verdwijnt.
Natuurlijk is een basisbestand nodig van subsidies met een groot maatschappelijk nut. Maar voor de rest geldt dat de als medicijn aangeprezen subsidies in werkelijkheid ons economisch bestel ziek maken. Zij het dat binnen dit bestel de één zieker wordt dan de ander. Want wie moet het subsidiegeld opbrengen?
De overheid? Nee, want als die iets uitbetaalt dan zijn de penningen eerst opgehaald bij de burgerij of het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven dan? Ook niet want dat verrekent opgelegde lasten in de prijs van hun diensten of producten. Aldus blijft slechts één betalende partij over: de huishoudens. En die hebben dat de afgelopen decennia geweten ook. En wel zo: Martijn Badir (RaboResearch 2018) schrijft dat de inkomens van huishoudens nu al 40 jaar vrijwel stil staan. Hetgeen betekent dat de stagnatie van de inkomens samenvalt met het subsidietijdperk. We kunnen het ook anders uitdrukken: tot de komst van het heersende subsidiestelsel vond er een gezonde groei van het inkomen van huishoudens plaats, daarna was het hommeles. Onderzoek naar de sterkte van het hier veronderstelde verband is wenselijk.
Een logische gevolg van de stagnatie is, dat het aandeel van de huishoudens in het nationale inkomen fors is gedaald. En wel van 62% gemiddeld over de periode 1990-2000 naar 54% in de periode 2010-2016. Voor de portemonnee van de huishoudens is dat een dramatische ontwikkeling. Want als het percentage van 62% ook nu nog zou gelden, dan zouden de inkomens van de huishoudens per jaar zo’n €55 miljard (ruim €7000 per huishouden) hoger zijn. Vooral de middeninkomens zijn de dupe geweest, aldus Badir.
Gelet op het voorgaande verbaast het niet dat een deel van de huishoudens financieel gezien in zwaar weer terecht is gekomen. Voor een zich welvarend land is dat deel beschamend groot. Want niet minder dan 1 400 000 huishoudens kampen met betalingsproblemen. Dat aantal zou veel geringer zijn als elk van die huishoudens er € 7000 per jaar bij zou krijgen.
Het verlies van de één betekent winst voor de ander. Simpel voorgesteld kan worden gezegd dat tegenover het verlies van de huishouden ter grootte van € 55 miljard/jaar een winst voor de overheid staat van € 22 miljard/jaar en voor het bedrijfsleven van €33 miljard/jaar. Aan dit laatste hebben ongetwijfeld de duizenden subsidiepotjes voor bedrijven (www.kvk.nl) bijgedragen. Aldus geldt voor de huishoudens : financieel bloeden om anderen te laten floreren. Subsidies worden door het volk duur betaald!.
Toekomst: transitiemanie
Vanaf nu zal onze volkshuishouding worden gedomineerd door het energie- en klimaatbeleid. Dat is kostbaar beleid. Hier en daar valt een totaal kostenbedrag van € 500 miljard of zelfs het dubbele daarvan. Komt daar iets voor terug? Ja, zegt propagandist Nijpels. Het zal de maatschappij meer opleveren dan het gaat kosten. (Leeuwarder Courant 1-10-2018). Nijpels bluft. Want tegelijkertijd schrijft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een lijvig rapport dat het geen zicht heeft op de totale kosten van het klimaat- en energiebeleid . Welnu, als je de kosten niet kent dan ken je ook het saldo van kosten en baten niet! Waarschijnlijk verstaat Nijpels onder “de maatschappij” de profiteurs van het energie- en klimaatakkoord. Want die zijn er natuurlijk ook.
Deze profiteurs en heel politiek Den Haag (op een paar partijen na) hebben roekeloos een subsidiegedreven (energie)transitiemanie ontketend. Enkele conservatieve partijen hebben de transitie en het klimaat zelfs tot speerpunt van beleid gemaakt. Deze partijen zijn conservatief omdat zij geen vertrouwen hebben in hun eigen legsel. Zij geloven dat hun spruiten en ook de spruiten daarvan niet in staat zullen zijn om hun eigen boontjes te doppen. Daarom willen ze al in 2018 wettelijk voorschrijven dat hun nazaten zich in 2080 met een koolstofvrije energiemix moeten redden. Ofwel, ze schepen het nageslacht op met een erfenis waar het niet om heeft gevraagd. Afkomstig van ongekozen voorouders. Het inzicht dat elke volgende generatie dezelfde vraagstukken gemakkelijker en goedkoper kan oplossen dan de vorige, is aan deze partijen niet besteed.
Als je toch over je graf wilt regeren doe dat dan niet met op drijfzand gebaseerde regelgeving zoals het energie- en klimaatakkoord en de klimaatwet. Op drijfzand berust ook het doldwaze plan om van het gas af te gaan op het moment dat de rest van de wereld juist op gas overschakelt. Wereldvreemder kun je het niet krijgen!
Beleid, dat enorme offers van de bevolking eist moet bewezen foutloos zijn. Wat het energie/klimaatbeleid betreft is de lijst van ontbrekende bewijzen te lang om op te sommen. Maar gedacht kan worden aan het bewijs: dat het klimaat maakbaar is, dat energiebeleid in staat is het klimaat meetbaar en effectief te beïnvloeden, dat nut en noodzaak van de maatregelen onomstreden zijn, dat geleerden van naam het fout hebben als zij melden dat aan CO2 meer voor- dan nadelen kleven, dat het energie / klimaatbeleid vast en zeker betaalbaar zal zijn voor de doorsnee burger, dat het taboe op bijvoorbeeld kernenergie en schaliegas terecht is, dat er haast is bij de uitvoering van de maatregelen, dat de genomen maatregelen gegarandeerd het vooropgestelde (welk precies?) effect zullen hebben en dat ons nageslacht tot niets in staat zal zijn.
Het is geen geruststellende gedachte het energie/klimaatbeleid zal uitmonden in massa’s onrendabele, dus te subsidiëren, projecten. Dat zal de subsidiebehoefte sterk doen toenemen. Kan het subsidiebouwwerk daar tegen of gaat het instorten? Voor de betalende huishoudens zou dit laatste een zegen kunnen zijn!
Deze en vele andere bewijzen ontbreken, dus zit er voor de (gesubsidieerde) gangmakers achter het energie/klimaat-akkoord niets anders op dan de ontbrekende bewijzen te vervangen door doemscenario ‘s en een wetgeving met dictatoriale eigenschappen. Om daar beleid op te vestigen is een roekeloos avontuur, dat je een bevolking niet kunt aandoen. In het kader van maniakaal beleid gebeurt dat toch. Met als gevolg dat het gewone volk financieel diep door de nullijn zal zakken. Het huidige kabinet heeft de doorsnee burger welvaartsgroei beloofd. Dat kunnen onze burgers wel op hun buik schrijven. In plaats daarvan staat veel sociale ellende, polarisatie en een hang naar populisme te wachten. Maar dat is natuurlijk eigen schuld van de kiezers en niet de schuld van de politiek en van de subsidieprofiteurs.